213-Landschapsgeschiedenis Het huidige landschap in Noord-Nederland werd

Landschapsgeschiedenis Het huidige landschap in Noord-Nederland werd gevormd in de voorlaatste ijstijd, het saalien (370.000-130.000 jaar geleden). Tijdens het saalien vormde zich een aantal lobvorminge ijstongen die soms een doorsnede hadden van enkele tientallen kilometers. In het grensgebied van Groningen en Drenthe ontstond het brede oerstroomdal van de Hunze, vermoedelijk ten gevolge van uitschuring door een dergelijke landijstong. Dit Hunzedal, waarvan de westelijke dalrand door de Hondsrug wordt gevormd, is ongeveer 20 km breed. De oostelijke dalrand is door opvulling met jonger sediment echter niet goed aan het oppervlak waarneembaar. Het gebied ten oosten van dit Hunzedal wordt aangeduid als de Hunzevlakte (het huidige veenkoloniale gebied). Het landijs drong in het saalien door tot in Midden-Nederland en voerde een enorme hoeveelheid zwerfstenen (uit Scandinavië) en fijner materiaal mee, een zogenaamde grondmorene. Onder het gewicht van het honderden meters dikke landijspakket werden zand, grind en stenen samengedrukt en uitgesmeerd tot een keileempakket. De Hondsrug is de meest oostelijke rug van een aantal noordnoordwest-zuidzuidoost lopende ruggen langs de oostrand van het Drents plateau. De Hondsrug bestaat uit een opeenvolging van lagere grondmoreneruggen en hogere stuwwallen met daartussen laagten. Deze ruggen worden in verband gebracht met een ijsbeweging die evenwijdig aan deze ruggen verliep, namelijk in zuidzuidoostelijke richting. Na het saalien brak tussen 130.000 en 115.000 jaar geleden een warmere periode aan, het eemien genaamd, waarin de ijskappen smolten en de zeespiegel rees. Op het keileemplateau ontstonden door het terugtrekken van de saalien- ijskappen metersdiepe smeltwatergeulen waaronder het geulensysteem van de Drentsche Aa. Tijdens het eemien raakten de lagere delen van het toenmalige landschap overstroomd door de Eemzee. In de Hunzevallei kwamen mariene afzettingen in de vorm van grove zanden tot bezinking. Na de warmere periode van het eemien brak opnieuw een ijstijd aan, het weichselien (115.000-10.000 jaar geleden). In deze periode bereikte het landijs Noord-Nederland echter niet. Wel was de invloed van het koude klimaat goed merkbaar. Oudere afzettingen van klei en zand erodeerden door vorst, dooi en smeltwaterstromen. Aan het einde van het weichselien werden dekzanden afgezet. Vanwege het ontbreken van dichte vegetatie en het droge (koude) klimaat, kon de wind gemakkelijk grip krijgen op het fijne zand aan de oppervlakte. Dit proces van erosie en hernieuwde afzetting had tot gevolg dat het bestaande reliëf in het landschap vervlakte: dalen werden met zand opgevuld en hoge koppen werden door winderosie afgevlakt. Op vlaktes ontstond ook nieuw reliëf in de vorm van dekzandkoppen en –ruggen.

Rivieren, zoals de Hunze, moesten grote hoeveelheden smeltwater met sediment uit de ontdooide toplaag afvoeren, waardoor de beddingen verstopt raakten. Door de permanent bevroren ondergrond konden de rivieren zich niet meer diep insnijden en werden voortdurend nieuwe beddingen gevormd. In het weichselien ontwikkelde zich een patroon van beekdalen vanuit het centrale deel van het Drents plateau. De benedenloop van de Drentsche Aa was in de loop van deze ijstijd dichtgestoven door dekzand en het water baande zich een weg do

n het weichselien ontstonden pingo’s of vorstheuvels doordat grote concentraties water in de ondergrond bevroren (permafrost). Ondergronds water zette door bevriezing uit en vormde een grote ijslens en de bovenliggende grond werd opgetild tot een heuveltje. Toen het klimaat weer warmer werd, smolt de ijslens en gleed de bovengrond van de ijsmassa af naar de buitenkant en vormde een wal rond het nu ontstane meer. Deze pingoruïnes komen veelvuldig voor in Haren e

9In het weichselien brak de Drentsche Aa ten noorden van het huidige Noordlaarderbosch door de Hondsrug heen (zie afbeelding 3). Hier ontstond een klein dwarsdal, nu de Besloten Venen genoemd. Het landschap veranderde in een toendra met daarin wat boomgroei zoals dwergberken en dwergwilgen. In deze periode deden mens en dier intrede in het landschap. Door een toenemende opwarming en door het vochtiger worden van het klimaat verdween langzamerhand de toendra aan het begin van het holoceen. Dennen, loofbomen en struiken deden hun intrede en vormden een parkachtig landschap en de rondtrekkende rendierkuddes maakten plaats voor standwild. In de laatste fase van het weichselien kwamen op de zandruggen langs het dal van de Hunze open dennenbossen of groepjes dennen voor. In het Hunzedal zelf stonden denn
fbeelding 3: Uitsnede uit het Actueel Hoogtebestand Nederland waarop de doorbraak van de Drentsche Aa door de Hondsrug goed zichtbaar is. Rond 6000 v. Chr. was het parklandschap langzamerhand getransformeerd tot dicht loofbos. Dit loofbos wordt wel aangeduid als het Atlantische climaxbos. Verondersteld wordt dat de dichtheid van deze bossen van negatieve invloed was op de aanwezigheid van wild, voornamelijk grote grazers. Hierdoor verloor het gebied haar aantrekkelijkheid voor de mens die met de jacht grotendeels in z’n levensbehoefte moest voorzien. Het zeer dichte, aaneengesloten loofwoud bedekte de zand- en leemgronden van het Drents Plateau en dus de Hondsrug nog tot circa 3000 v. Chr.. De rivier de Hunze ging door de toenemende neerslag en de stijging van het grondwaterniveau periodiek meer water afvoeren. De Hunze sneed zich in in de pleistocene zandgronden in het westelijk deel van het Hunzedal. In het oostelijke deel van het dal vond veenvorming plaats. De komst van de eerste landbouwers was van grote invloed op het landschap. Eerst kleinschalig maar in de loop van de eeuwen steeds grootschaliger, omdat de bevolkingsdichtheid groter werd en e

meer landbouwgebied nodig was. Dit resulteerde in het kappen van steeds grotere stukken van het Atlantische woud. In de loop van de eeuwen daarna (2800-1300 v. Chr.) maakte het gesloten loofwoud plaats voor een halfopen tot open landschap. In deze periode kreeg het gebied dat in gebruik was genomen voor de landbouw te maken met vernatting door lokale en regionale grondwaterstijging ten gevolge van de ontbossing. Bovendien leidde ook de sterke stijging van de zeespiegel, en een daarmee samenhangende verslechterde afwatering van rivieren vanaf het Drents Plateau, tot vernatting. De vernatting had tot gevolg dat het veenpakket steeds verder aangroeide. Veenvorming vond het eerst plaats in rivier- en beekdalen en in depressies. Door het steeds verder stijgende grondwater kon het veen zich ook ontwikkelen op de hogere flanken langs het beekdal. Vanuit de dalen en depressies kroop het veen langzamerhand over het beboste dekzandlandschap van de Hunzevlakte ten oosten van de gemeente Haren en bedekte daar ook de dekzandkoppen en –ruggen. In de beekdalen van de Hunze en de Drentsche Aa ontstonden uitgestrekte wolden, met struikvegetatie begroeide laagveengebieden. Het landschap ontwikkelde zich in de loop van de eeuwen tot een door mensenhand gevormd landschap, een cultuurlandschap. Het gebied van de gemeente Haren werd vanaf de Hondsrug in cultuur gebracht. Zetten aanvankelijk de boeren het landschap op de Hondsrug naar hun hand op zoek naar steeds weer nieuwe landbouwgronden, vanaf de late middele Door zandverstuivingen ontstonden in de loop van de middeleeuwen en later stuifduinen in de Appelbergen en het Noordlaarderbosch. Door deze gebieden liepen van noord naar zuid wegen over de heide heen. Karren en wagens die gebruik maakten van deze weg, moesten steeds opnieuw een ander spoor volgen omdat de oudere sporen in de loop van de tijd uitstoven. Zo ontstonden langgerekte stuifzandruggetjes en holle wegen. In de Appelbergen en het Noordlaardernbosch zijn deze holle wegen nog zichtbaar. Elders zijn deze oude routes geëgaliseerd of verdwenen onder bebouwing, maar archeologische w Laat-paleolithicum (jonge oude steentijd: in Noord-Nederland vanaf circa 12.000 – 8800 v. Chr.) In de laatste fase van het weichselien, zo rond 12.000 v.Chr., was er sprake van een lichte klimaatsverbetering. Hierdoor veranderden de spaarzaam begroeide dekzandgronden in een toendra met verspreide boomgroei. De mens hield zich ook op de toendra op, levend van de jacht en het verzamelen van voedsel. Het jachtwild bestond vermoedelijk in hoofdzaak uit rendier. Naar de belangrijkste vindplaats worden deze rendierjagers doorgaans aangeduid als mensen van de ‘Hamburg cultuur’. De rendierjagers van de Hamburgcultuur trokken waarschijnlijk met hun voedsel (rendieren) mee en hadden daarom een groot leefgebied. Binnen de gemeentegrenzen van Haren is ten oosten van het Paviljoen Sassenhein een kampement van deze rendierjagers aangetroffen. De vindplaats is in 1982 en de jaren daarna opgegraven. Het kampement van de rendierjagers was gesitueerd aan de voet van de Hondsrug langs het dal van de Drentsche Aa. Deze vindplaats moet dicht bij water hebben gelegen, zoals ook het geval is bij andere vindplaatsen van de Hamburgcultuur. Bij de opgravingen zijn ongeveer 3500 vuurstenen verzameld, waarvan ongeveer 290 vuurstenen werktuigen. In het midden van de vindplaats zijn platte zandstenen aangetroffen die brandsporen vertonen: de resten van een haardplaats. Aan het eind van het laat paleolithicum werd het klimaat al een stuk milder. In deze relatief warme periode werd vooral gejaagd op standwild, zoals edelhert, eland en wild zwijn, maar esolithicum (midden-steentijd: 8800 – 4900 v. Chr.) Met de opwarming van het klimaat veranderden ook de flora en de fauna. De toendra van het late pleistoceen veranderde in een meer gevarieerd landschap met daarin berken en dennen. Met de opwarming werd het klimaat ook vochtiger en de loofbomen deden hun intrede. Deze periode wordt het holoceen genoemd. De transformatie van de toendra van het laat pleistoceen naar het parklandschap, en later boslandschap van het holoceen, vereiste aanpassing van de (stenen) werktuigen die de mens voor z’n voedselvoorziening gebruikte. Kenmerkend is het kleiner worden van de werktuigen, in het bijzonder de spitsen. In archeologische termen spreken we van de midden-steentijd. Uit de gemeente Haren zijn mesolithische bewoningslocaties bekend rond de pingoruïne’s bij het Noordlaarderbosch en bij de Glimmer Esch. Tijdens onderzoek bij hunebed G3 op de Glimmer Esch zijn mesolithische haardkuilen aangetroffen. Op de laat-paleolithische vindplaats van de Hamburg-cultuur bij Sassenhein is een mesolithisch haardje aangetroffen. Verder is van de Veldkamp te Glimmen een zogenaamde Spitzhaue (spitsvormige stenen bijl) bekend. Neolithicum (late steentijd: 4900-2000 v. Chr.) Het neolithicum wordt gekenmerkt door de intrede van de akkerbouw en veeteelt en het onstaan van permanente nederzettingen. Jagen, vissen en verzamelen was nu niet meer de voornaamste bron van voedselvoorziening zoals in de eeuwen daarvoor. Een tweede kenmerk is het gebruik van aardewerk en geslepen stenen bijlen. De eerste boerengemeenschappen in Nederland vestigden zich rond 5300 v. Chr. op de lössgronden in Zuid-Limburg. Noord-Nederland werd toen nog bewoond door nomadische jagers-verzamelaars. Rond 4900 v. Chr. deed een vroeg neolithische cultuur van jagers, vissers en verzamelaars zijn intrede die zich ook bezig houden met kleinschalige akkerbouw en veeteelt . Deze groep kende ook het gebruik van aardewerk. Deze Swifterbantcultuur, vernoemd naar opgravingen van nederzettingsresten en graven bij Swifterbant in Oostelijk Flevoland, bewoog zich op de overgang van een rondtrekkend bestaan en het settelen in permanente nederzettingen. Uit de gemeente Haren zijn geen vondsten bekend uit deze vroege periode van het neolithicum. Het duurde nog tot circa 3350 v. Chr. (midden neolithicum) voordat de eerste landbouwers in de gemeente Haren neerstreken. Het gaat dan om de boeren van de Trechterbekercultuur, beter bekend als hunebedbouwers (3350-2850 v. Chr.). De nederzettingen en grafmonumenten van deze cultuur werden bij voorkeur aangelegd op droge dekzandgronden in de nabijheid van beken en vennen. Men bedreef akkerbouw en veeteelt op kleine velden die in het bos waren opengehakt. Op de veldjes verbouwde men granen en verder hield men er koeien, varkens, geiten en schapen. Kleine akkertjes werden aanvankelijk bewerkt met graafstokken en hakken. Toen men grotere akkertjes in gebruik ging nemen ging men over op een door mensen of ossen getrokken graafstok (primitieve vorm van eergetouw). Het dagelijkse menu werd aangevuld door jacht en visvangst en door het verzamelen van vruchten en noten. In Groningen en Drenthe zijn nog geen huisplattegronden aangetroffen van de boerderijen uit de Trechterbekercultuur, wel op verschillende plaatsen in Duitsland. Van de nederzettingslocaties zijn alleen aardewerkscherven, vuurstenen werktuigen en afvalkuilen bekend. Bij Anloo werd wel de palissade v
213-Landschapsgeschiedenis Het huidige landschap in Noord-Nederland werd

Literatuur

https://nl.wikipedia.org/wiki/Geologie_van_Nederland
https://nl.wikipedia.org/wiki/Kwartair
https://nl.wikipedia.org/wiki/Holoceen
https://nl.wikipedia.org/wiki/Pleistoceen
https://nl.wikipedia.org/wiki/Bavel_Interglaciaal
https://nl.wikipedia.org/wiki/Laat_Pleistoceen
https://nl.wikipedia.org/wiki/Eemien
https://nl.wikipedia.org/wiki/Weichselien
https://nl.wikipedia.org/wiki/Ontstaan_van_de_Nederlandse_ondergrond
Maximale uitbreidingen van het Scandinavische landijs tijdens drie verschillende glacialen. Rode lijn: Weichselien; Gele lijn: Saalien; Blauwe lijn: Elsterien

De veldgids ecologisch bermbeheer biedt hiervoor handvatten. Het is geen naslagwerk waar alles in staat, maar een gidsje op zakformaat dat in veel situaties een advies biedt. Het geeft inzicht in een aantal plantensoorten met indicatorwaarde voor een bepaald vegetatietype of juist verruiging. Voor- en nadelen van verschillende beheermethoden komen eveneens aan bod. We bieden een beslisschema voor het bepalen van het aantal maaibeurten in een jaar en de globale maaimomenten. Tenslotte worden een aantal 'Wat als'-situaties voorzien van advies. Denk hierbij aan de omgang met invasieve exoten of het zonder afspraken maaien van bermen door bewoners.
https://utrecht.knnv.nl/pwg-documenten-2021-2/
Mijn Berm Bloeit!
Met het uitbrengen van de veldgids ecologisch bermbeheer komt er een einde aan de campagne Mijn Berm Bloeit! We blijven het monitoren van bermen echter ondersteunen en het invoerportaal onderhouden https://utrecht.knnv.nl/pwg-documenten-2021-2/
https://assets.vlinderstichting.nl/docs/5c8bb83e-a546-4827-a0e7-7b2a2cdb1e35.pdf

הועלה ב-יולי 28, 2021 08:24 אחה"צ על ידי ahospers ahospers

תגובות

לא קיימות הערות בינתיים

הוספת תגובה

כניסה או הרשמה להוספת הערות